De kerken.
In de middeleeuwen speelde de kerk in het levenspatroon van de mensen een centrale rol. Het was namelijk niet denkbaar dat beslissingen werden genomen zonder medeweten van de kerk, zelfs tot diep in de privé-sfeer. Ook in de omgang met anderen was die invloed zeer groot. Men kwam elkaar immers in de kerk steeds weer tegen. Zo niet, dan klopte er toch iets niet en was men al gauw uit de gemeenschap verstoten of werd men ten minste als een zonderling gezien waar men maar beter niets mee te maken kon hebben.
Na een kerkdienst kwamen de sociale kontakten vaak op gang. Er werd nieuws uitgewisseld, gehandeld, gedronken in het café en nog veel meer.
De geschiedenis heeft geleerd dat vooral in de enclave Groenlo de Nederlands Hervormde godsdienstuitoefening moeilijk voet aan de grond kreeg. In Winterswijk ging dit gemakkelijker, maar de enclave Groenlo bood zeer veel weerstand. Geestelijken werkten nauwelijks mee aan de hervorming. De omgeving bleef diep in het hart Rooms Katholiek.
Hoe belangrijk de kerkgegevens kunnen zijn, moge blijken uit het feit dat in ons familie-onderzoek in de 17e eeuw diverse families bij elkaar kunnen worden gebracht. Er komt daarmee steeds een aanwijzing dat de gevonden Koppels familie van elkaar kunnen zijn, vanwege hun betrokkenheid tot elkaar in één regio. Maar wij zien grote risico’s met betrekking tot aanname hiervan omdat onafhankelijk van elkaar de naam Koppel voor een familie binnen een bepaalde regio kon ontstaan.
Even in het kort….
Tot 1615 waren de Van Bronckhorsten al onafgebroken Heren van Borculo. Giselbert van Bronckhorst bouwde rond 1277 kasteel Lichtenvoorde en Otto van Bronckhorst stichtte in 1444 kapel Vragender. Frederik van Bronckhorst bouwde in Lichtenvoorde in 1496 een kapel, waar nu de Johanneskerk staat die in 1648 is gebouwd.
Tot 1615 is Lichtenvoorde Katholiek. In 1615 kent het Hof van Gelderland de Heerlijkheid Borculo (waar Lichenvoorde onder viel) toe aan graaf Joost van Limburg Stirum. Daardoor werd onder andere Lichtenvoorde plotseling gedwongen om protestant te worden. Niemand had hier iets over te zeggen. En dat gaf de nodige conflicten met het Bisdom Munster.
Ontstaan van de Hervormde gemeente Lichtenvoorde 1625-2000 (Bron: Gemeente Lichtenvoorde) (Th.A.M. Thielen, Geschiedenis van de enclave Groenlo-Lichtenvoorde, Zutphen, 1966, Pag. 63-69, 82-98.)
In de 15e eeuw worden in het oude kerspel Groenlo twee kapellen opgericht. De oudste is die van Vragender op een afstand van twee uur gaans van de parochiekerk van Groenlo. De grote bevolkingsagglomeratie en de verre afstand van Groenlo zijn wel de voornaamste oorzaken geweest van het ontstaan van deze kapel. Over de inkomsten van en diensten in deze miskapel wordt op 23 oktober 1441 tussen de pastoor van Groenlo en Otto van Bronckhorst-Borculo een overeenkomst gesloten.
Hierin wordt bepaald dat de inkomsten van de kapel toekomen aan een priester die driemaal per week, ook op zondag, in de kapel een H. Mis zal opdragen. De pastoor van Groenlo en zijn opvolgers behouden de parochierechten.
In 1496 volgt de stichting van de kapel te Lichtenvoorde, dat ook twee uur gaans van de kerspelkerk verwijderd ligt. De Bronckhorsten hebben hier een burcht, waarbij zich het stedeke Lichtenvoorde ontwikkelt. Deze kapel is bestemd voor de inwoners van Lichtenvoorde en degenen die in de onmiddellijke nabijheid wonen. Frederik van Brockhorst-Borculo laat de kapel bouwen en met toestemming van de pastoor van Groenlo, Paschasius Wilkens, wordt de kapel ingewijd. In een verklaring van 20 juni 1496 getuigt Frederik van Bronckhorst-Borculo, dat de oprichting van deze miskapel geen inbreuk betekent op de parochierechten van Groeno. Beide kapellen worden enkel gesticht om de omwonenden het bijwonen van de H. Mis te vergemakkelijken.
In bovengenoemde verklaring wordt uitdrukkelijk het begrafenisrecht, het dooprecht, het toedienen van de sacramenten en het recht om te preken niet toegestaan, tenzij met speciale vergunning van de pastoor te Groenlo, die ook de inkomsten behoudt zoals hij die vanouds uit Lichtenvoorde en omgeving trekt.
De kapel is toegewijd aan St. Anthonis Abt en is een zogenaamde burchtkapel geweest, die vlak bij het kasteel van de Bronckhorsten is gebouwd. De kapel wordt bediend door achtereenvolgens J. Leemhuys (1496-1520), Th. Fabri (1520), P. Haeffken (overl. 1550), G. Haeffken (1550-1563), G. tho Grote (1563-1602) en heer Berndt (1602-1614). In de loop van de 16e eeuw is het een filiaalkerk met enige parochierechten. Over deze ontwikkeling wordt in de 18e eeuw een heftig dispuut met de parochiekerk te Groenlo gevoerd.
Naast het kerkelijk gebeuren heeft met name de politiek-staatkundige ontwikkeling van de Graafschap een rol gespeeld bij het ontstaan van de hervormde gemeente te Lichtenvoorde. Het gebied van de parochie Groenlo, behalve de stad en het schependom, vormt in de 15e eeuw met de parochiegebieden Geesteren, Eibergen en Neede de heerlijkheid Borculo.
De wereldlijke jurisdictie over de heerlijkheid Borculo, bestaande uit de vier voogdijen Eibergen, Beltrum, Geesteren en Neede, behoort in de 15e eeuw aan leden van het geslacht van Bronckhorst, die de leenheerschappij in 1406 overdragen aan de bisschop van Münster. Als geestesopvolgers van de missionaris Ludger, die zich in de 8e eeuw in de Graafschap met christianiseringswerkzaamheden bezighield, valt hen de geestelijke jurisdictie over deze streken eveneens toe. In 1420 ontvangt Otto van Bronckhorst de heerlijkheid Borculo van de bisschop van Münster in leen terug. Wanneer in 1553 Joost van Bronckhorst-Borculo kinderloos overlijdt, trekt bisschop Wilhelm van Ketteler de heerlijkheid als opengevallen leen aan zich. De gravin-weduwe Maria van Hoya behoudt door een overeenkomst met de erfgename Ermgand van Wisch het vruchtgebruik onder de uitdrukkelijke bepaling, dat dit geen nadeel zal doen aan de rechten van de bisschop.
De aanspraken van Ermgard van Wisch op de heerlijkheid Borculo worden in 1570 door een scheidsrechterlijke uitspraak van de juridische faculteit van de universiteit van Straatsburg nietig verklaard.
Ermgard van Wisch laat haar aanspraken na aan haar kleinzoon Joost van Limburg Stirum.
Na het overlijden van Maria van Hoya in 1579 stelt de bisschop van Münster zich in het bezit van de heerlijkheid.
Wanneer Joost van Limburg Stirum met zijn pogingen om de heerlijkheid te verkrijgen geen succes heeft in Münster, wendt hij zich tot de Staten van Gelre met de bewering dat Borculo onder Gelre en Zutphen valt. Daarmee is de kwestie Borculo geboren.
Het gaat nu om de vraag of Borculo onder de jurisdictie van Gelre en Zutphen valt of niet. Beide partijen komen met hun argumenten voor of tegen. In 1613 begint te Arnhem het proces tussen Joost van Limburg Stirum en de bisschop van Münster. De aanspraken van Münster zijn over het algemeen beter gemotiveerd. Het doorslaggevende argument ten gunste van de bisschop is echter het feit, dat wanneer Joost van Bronckhorst-Borculo rond 1550 in de heerlijkheid Borculo de Augsburgse Confessie invoert, hij dit onbelemmerd kan doen. Wanneer Karel V of Philips II als hertogen van Gelre en graven van Zutphen enige heerlijkheidsrechten op Borculo zouden bezeten hebben, zou in de heerlijkheid Borculo geen sprake geweest zijn van een openlijke invoering en vestiging van de Augsburgse Confessie. Er is echter tegen de lutheranisering van de heerlijkheid geen enkele actie gevoerd. Borculo viel immers niet onder Gelre en Zutphen. Reeds vóór de uitspraak in het proces (1615) laat vanaf 1612 Gelre zich in Borculo gelden, waartegen de onmachtige keizer van het Duitse Rijk alleen maar kan protesteren.
Het Hof van Gelre verwerpt op 19 november 1613 de rechten van de bisschop van Münster. Het Hof veroordeelt op 20 september 1615 bij verstek de bisschop om Joost van Limburg Stirum in het bezit van huis en heerlijkheid Borculo te stellen.
De bisschop ontruimt de heerlijkheid echter niet, maar verzuimt zij pretenties krachtig te handhaven door een onvoldoende militaire bezetting in Borculo en Lichtenvoorde te leggen. Aan de Borculose kwestie komt tenslotte door gewelddadig ingrijpen voorlopig een einde. Lichtenvoorde blijft rechtstreeks onder Münster tot op 10 januari 1616 troepen van de Staten van Gelre onder leiding van kapitein Kreijnck Lichtenvoorde bezetten. Op 25 februari 1616 volgt Borculo. Zo wordt Joost van Limburg Stirum met geweld in het bezit gesteld van de heerlijkheid. In deze gewelddadige inbezitname moet Münster voorlopig berusten.
Later zal vorstbisschop Chr. Bernard von Galen zijn aanspraken op de verloren gegane heerlijkheid met nieuwe argumenten hernieuwen en kracht bijzetten, zodra de politieke situatie in en buiten het bisdom voor hem gunstig is.
Door de politieke omwenteling, waaruit in 1616 tevens een afzonderlijke heerlijkheid Lichtenvoorde ontstaat, wordt de kapelaan van de twee miskapellen, die door het Hervormd Classicaal bestuur te Zutphen wordt gewantrouwd en verguisd om zijn duivelse praktijken en toverijen, uit zijn ambt gezet.
De bediening van de kapel wordt dan opgedragen aan de eerste Lichtenvoordse predikant, ds. Th. Cuijminck. De hervorming doet haar intree in de heerlijkheid en heeft het ontstaan van de hervormde gemeente bevorderd.
De bestuurscollege’s
Na de reformatie wordt de kerkelijke organisatie geheel omgekeerd. Vond voor de reformatie het kerkelijk bestuur van bovenaf plaats (het pauselijk hiërarchisch stelsel in de rooms katholieke kerk), na de ingrijpende hervorming ontstaat een tweetal stromingen die snel aanhang winnen, te weten de Lutherse kerk met het bisschoppelijk stelsel (de bisschoppen regeren) en de Nederduits Gereformeerde Kerk, later aangeduid als Nederlands Hervormde Kerk.
In dit kerkgenootschap bestaat het zogenaamde ouderlingenstelsel, waarbij de kerkelijke gemeente haar eigen bestuurders kiest en door middel van haar afgevaardigden naar de provinciale kiesvergaderingen invloed op provinciaal en landelijke kerkbestuur uitoefent.
Dat de gemeenteleden in dit laatste stelsel de macht in handen hebben, blijkt met name uit de tienjaarlijkse stemmingen, waarbij de lidmaten bepalen aan wie (kerkenraad of kiescollege/ gemeenteleden) de benoeming van ouderlingen en diakenen en de beroeping van predikanten zal worden opgedragen * .
Eveneens kan op die wijze de betrokkenheid van belijdende/gelovige lidmaten bij de taken en werkzaamheden van een hervormde gemeente worden gemeten. Om inzicht te krijgen in de taken en werkzaamheden van een hervormde gemeente volgt hieronder een uiteenzetting over de twee Lichtenvoordse bestuurscolleges en hun maatschappelijke en/of geestelijke aandachtsgebieden.
(*Inventarisnummer 438.)
De Kerkenraad
De kerkenraad is belast met de zorg voor de openbare eredienst, de zorg voor het godsdienstonderwijs, het toezicht op belijdenis en leven der lidmaten en het handhaven van de kerkelijke orde, het toezicht houden op het beheer van de diaconiegoederen, het deelnemen aan de classicale vergaderingen door het zenden van afgevaardigden en tot slot het ontvangen van de persoonlijke en de beantwoording van de vragen van de schriftelijke kerkvisitatie.
In algemene zin is de kerkenraad verantwoordelijk voor het geestelijk, niet-materiële welzijn van de gemeente en haar leden.
De kerkenraad wordt gevormd door de predikant, de ouderlingen en diakenen, alsmede de kerkvoogden. De diaconie heeft zich niet ontwikkeld tot een afzonderlijk, notulenhoudend college, hoewel de neiging hiertoe de laatste jaren wel aanwezig is.
De diaconie is belast met het onderhouden en steunen van armen en hulpbehoevenden, het verzorgen en opvoeden van wezen of verwaarloosde kinderen en het innen van de diaconie toekomende gelden en giften. De sociale ontwikkelingen van de laatste tijd hebben bovenstaande taak echter sterk teruggedrongen, zodat nu meer aandacht besteed wordt aan bejaardenzorg, kinderbescherming, reclassering en gezinsverzorging.
Als op 29 april 1658 de predikanten A. Loderus en W. ter Stall in Lichtenvoorde verschijnen, bestaat de hervormde gemeente al 42 jaar. Dat het in al die voorgaande jaren niet tot de formatie van een gekozen kerkenraad is gekomen, valt toe te schrijven aan de oorlogsomstandigheden die de Graafschap zeker tot 1648 onveilig hebben gemaakt.
De komst van beide “inspectoren des classis” heeft te maken met de classicale resolutie van 20 april 1658, waarin de hervormde gemeente te Lichtenvoorde wordt toegestaan een kerkenraad te nomineren.
Uit een dubbeltal van vier ouderlingen en vier diakenen worden tenslotte twee ouderlingen en twee diakenen voor een termijn van twee jaar gekozen. Om de twee jaar zal een van hen periodiek aftreden, zij zijn echter terstond herkiesbaar. De ander zal nog een jaar zijn bediening continueren, waarna ook hij aftreedt.
De eerste officiële kerkenraadsvergadering wordt gehouden op 26 oktober 1658. Een paar maanden later, op 9 december, wordt besloten elke eerste maandag van de maand te vergaderen, doch hieraan wordt niet strikt de hand gehouden. In de periode 1667-1677 wordt onregelmatig vergaderd, terwijl de kerkenraadshandelingen over de jaren 1737-1761, 1765-1795 en 1802-1806 niet zijn ingeschreven.
In 1686 besluit de kerkenraad dat bij het formeren van de kerkenraad bijzonder acht moet worden geslagen op de bloedverwantschap tussen de kerkenraadsleden en wordt tevens bepaald, dat de kerkenraad elke nieuwjaarsdag veranderd en de nieuwe leden in hun bediening kerkelijk bevestigd moeten worden.
De eerste uitbreiding van de kerkenraad vindt plaats op 16 december 1698: het aantal ouderlingen wordt van twee op drie gebracht. Een jaar later wordt bekend gemaakt, dat ouderlingen en diakenen drie jaar dienen aan te blijven * .
Verdere uitbreidingen vinden respectievelijk plaats in 1937 en 1942. Dan is de zittingsduur inmiddels gebracht op zes jaar ** .
De instelling per 30 januari 1964 van een moderamen (een dagelijks bestuur) beperkt voorlopig de groei van de kerkenraad *** .
(1* Inventarisnummer 1. 2** Inventarisnummer 7. 3*** Inventarisnummer 9.)
Het college van kerkvoogden en notabelen
Dit college heeft als taak het beheer over de kerkelijke goederen en fondsen te voeren.
Dit houdt onder meer in het onderhoud van het kerkgebouw, de pastorie en andere bezittingen, het betalen van de predikant, de koster, de organist, alsmede het betalen van de belastingen over de bezittingen en het innen van kerkelijke heffingen.
Al in de voorreformatorische periode wordt het beheer van de miskapel opgedragen aan kerkmeesters (1602). Ook na de hervorming wordt deze functie gehandhaafd. De hieraan verbonden werkzaamheden worden vanaf circa 1712 door één persoon, die tevens koster en schoolmeester is, vervuld. Van het door hem gevoerde beheer doet hij jaarlijks rekening en verantwoording. De rekeningen worden gesloten en afgehoord door de richter de predikant en de overige leden van de kerkenraad; later voor de drost van het Schoutambt Lichtenvoorde.
In 1823 vindt een naamswijziging plaats. Op basis van het in 1821 opgestelde en in 1823 in werking getreden Reglement op de Administratie van Kerkelijke Fondsen en Goederen komen de gemeenteraad en de kerkenraad op 20 augustus 1823 bijeen.
Aan hen wordt opgedragen de nominatie van het college van kerkvoogden en notabelen. De door hen voorgedragen personen worden in december 1823 door koning Willem I benoemd en in februari 1824 wordt aan de gemeente bekend gemaakt dat het college in functie is getreden. Het college bestaat uit drie kerkvoogden, vier notabelen en twee plaatsvervangers.
De eerste afzonderlijke vergadering van het college wordt op 5 mei 1851 gehouden. Voor en na die datum hebben gecombineerde vergaderingen met de kerkenraad plaatsgevonden. De verkiezing van notabelen geschiedt door de stemgerechtigde lidmaten. De notabelen worden benoemd door het Provinciaal College van Toezicht. In gevolge het plaatselijk reglement op het beheer va kerkelijke goederen en fondsen uit 1896 dient om het jaar een kerkvoogd en een notabele af te treden * .
(*Inventarisnummer 283)
In 1951 wordt besloten het aantal notabelen van drie op zes te brengen, zodat het college dan uit 9 leden bestaat. De notabelen zijn belast met het inzamelen van de collecten tijdens de eredienst en met het bezoeken van gezinnen die nalatig blijken te zijn in het betalen van de Hoofdelijke Omslag. Op 16 januari 1954 wordt het plaatselijk reglement gewijzigd. Het ambt van notabele wordt afgeschaft en in plaats daarvan worden vier nieuwe kerkvoogden gekozen * .
Het bovenstaande geeft een indruk van de historische ontwikkeling van de twee belangrijkste colleges van de hedendaagse hervormde gemeente Lichtenvoorde.
(*Inventarisnummer 284)
De provisorie
Eén die minder sporen in het kerkelijk archief heeft achtergelaten, is de provisorie.
Hieronder volgt een korte notitie over deze instelling, wiens doelstelling en taken veel met de diaconie gemeen hebben gehad.
Het steunen en onderhouden van armen en hulpbehoevenden door het verstrekken van kleding en voedsel is een van de meest herkenbare aspecten van kerkelijke zorg. Al vanaf het prille begin is -naast de diaconie- een andere instelling hiervoor verantwoordelijk, namelijk de provisorie of de Vorständers der Huisarmen van stad een heerlijkheid.
Aan de provisorie is het beheer van de zogenaamde armenrenten opgedragen. Deze armenrenten worden gevormd door de giften en legaten van overleden in-en omwonenden van Lichtenvoorde en de opbrengsten in natura van geschonken landerijen en erven:
– in 1626 legateert Johan Schomaker 788 daler hollands, Berntjen ten Tijller 16 daler, Henrich Bijfanck 10 daler en Herman van Middachten 20 daler;
– in 1636 vermaakt Henrick Koentjes 10 daler, Berntjen Mentinck 25 daler, Peter Silvolden 50 daler, Egbert Bernds 17 daler, Thomas Schmit 50 daler en de erven van Johan Raben 13 daler;
– in 1628 schenkt Henrich Barmentlo 4 roeden gaardenland in de Möllendijck;
– in 1637 wordt van Jan Reiners de zogenaamde Knippenborchskamp in Lievelde aangekocht;
– in 1641 vindt de aankoop van een katerstede in Vragender, het Campe, plaats.
De verkiezing van de twee provisoren is opgedragen aan de stemgerechtigde lidmaten. In eerste instantie wordt de rekening van ontvangst en uitgave om het jaar afgesloten, sinds 1649 om de drie jaar.
Het afhoren van vermelde rekeningen geschiedt in 1655 in aanwezigheid van de ambtman en richter, de predikant, de burgemeesters, de kerkmeesters en de overige gemeenteleden.
De verpachting van armengronden vindt in 1669 plaats ten overstaan van de ambtman, de predikant en de ouderlingen. Geleidelijk heeft de samensmelting met het ouderlingschap plaatsgevonden. Het ambt van ouderling-provisor bestaat nog in 1765.
Wanneer en op welke wijze deze instelling is opgeheven, zal nader onderzoek moeten uitwijzen * .
(*Inventarisnummer 96)
In de “lijst van provisoren der huisarmen” komt in 1652-1655 G. te Koppele voor.