Bestuur in de regio
Het bestuur van de omgeving waar de kern van onze familiegeschiedenis ontstaat, vond in de vroege middeleeuwen plaats onder de heer van Borculo of zijn rechterhand, plaatsvervanger (met name in de rechtspraak) de drost. Deze laatste was de hoogste bestuursambtenaar. De heer was erfmarkenrichter in alle vier marken van de voogdij. Hij was leenheer van een aantal goederen. Om enkele voorbeelden te noemen: In Beltrum: Heerdink, Boyckinck. In Avest: Nahuis. De heer werd terzijde gestaan door vier voogden, namelijk die van Geesteren, Eibergen, Neede en Beltrum. Zij hadden een uitvoerende taak. De voogden werden op hun beurt weer bijgestaan door ondervoogden. Zo hadden Beltrum en Lintvelde een ondervoogd. Nog verder naar onderen stonden de Rotmeesters. Tot zijn takenpakket behoorde het sturen van de inwoners van zijn rot, wijk of district, naar het kasteel om er te waken, om diensten te verrichten voor de heer zoals het onderhoud van de openbare wegen.
Al in de vroege middeleeuwen was de Heerlijkheid Borculo een vrij zelfstandig gebied, dat rechtstreeks deel uitmaakte van het Duitse rijk. De Heerlijkheid, had in dat verre verleden een eigen munt (marcas of mark die in 1313 ongeveer 5 varkens waard was), eigen ridderschap, hoge, middelbare en lage gerichte (dus een eigen rechtspraak) en werd wereldlijk bestuurd door de heren uit het geslacht Borculo.
Dat veranderde 1406 toen één van de heren van Borculo zijn overgebleven gebied overdroeg aan het bisdom Munster. Hij ontvangt Borculo daarop in leen weer terug. Kerkelijk behoorde Borculo echter al tot het bisdom Munster. Borculo (dus ook Lichtenvoorde) behoorde tot 1616 daarom niet meer bij Gelderland. Groenlo dat in 1236 aan de graaf van Gelre werd verkocht vormde een eenzaam eiland binnen de heerlijkheid Borculo en ontwikkelde zich politiek en geestelijk anders. In de 16e eeuw bleef de parochie Groenlo (waaronder Lichtenvoorde, Beltrum en Zwolle behoorde) bij het Bisdom Munster. De hervorming vond plaats doordat een Lutheraanse Bisschop (Von Waldeck) werd aangesteld. De overgang naar het Lutheranisme ging haast ongemerkt. Behalve dan in het “eiland” Groenlo. Er ontstond langzamerhand wel meer onzekerheid over de te bewandelen weg in het geloof. Calvinisten kregen in Lichtenvoorde stad ook steeds meer voet aan de grond, maar zeker niet in Groenlo.
De wereldlijke overdracht van de heerlijkheid Borculo aan Munster werd een bron van oorlogen en twisten. Toen de laatste heer van Borculo, Jodocus van Bronckhorst, overleed, werden de leenrechten door het bewind van het bisdom Munster aan de erfgename van Jodocus ontnomen.
Via langdurige juridische procedures kreeg een kleinzoon van de erfgename, graaf Joost van Limburg Stirum op 20 december 1615 Borculo en Lichtenvoorde als erfrecht terug. Die liet er geen gras over groeien en zorgde nota bene met behulp van de burgerij en Prins Maurits dat Borculo weer in wereldlijke en in kerkelijke zin in Hollandse handen kwam. Zo verdween wel de zelfstandigheid van de gemeenschap Borculo en werd het Calvinisme als hervorming verplicht. De Lutheranen hadden het nakijken. Maar in 1672 veroverde de bisschop van Munster samen met de Fransen en Engelsen tot de stad Groningen de Republiek. Deze katholieke overheersing duurde echter maar tot 1674. Armoede en leed bleven voor de eenvoudige boer over zoals u eerder al heeft kunnen lezen.
Lichtenvoorde (bron: Gemeente archief)
Heerlijkheid Lichtenvoorde
In de archieven van Lichtenvoorde wordt de volgende tekst weergegeven.
Oorspronkelijk vormde het grondgebied van de heerlijkheid Lichtenvoorde één der voogdijen van de heerlijkheid Borculo. De heerlijkheid was van 1385 af in bezit van de heren van Bronckhorst. Na de dood van de gravin-weduwe van Bronckhorst, die in 1579 zonder nazaten stierf, werd de heerlijkheid door de bisschop van Munster wegens versterving van het leen in bezit gehouden. Door een vonnis van het Hof van Gelre, waarbij de aanspraken van de bisschop werden afgewezen, kwam de heerlijkheid Borculo aan Joost graaf van Limburg Stirum. Deze liet zich in 1616 te Borculo huldigen. Hij heeft bij deze inhuldiging Lichtenvoorde als een afzonderlijke heerlijkheid beschouwd, in verband met zijn voornemen deze na zijn dood aan een van zijn jongere zonen te doen vererven.(1)* Het gerichtsprotocol van Lichtenvoorde (2) bevat de aantekening dat in 1616 te Lichtenvoorde een richter en ambtman werd aangesteld. Bij de boedelscheiding tussen zijn kinderen in 1626 viel het gebied van Lichtenvoorde toe aan zijn derde zoon Willem Frederik, van wie het na diens kinderloos overlijden vererfde op de twee zoon Georg Ernst, die tevens heer van Wisch was. Diens dochter, sinds 1652 weduwe van Hendrik graaf van Nassau Siegen, verkocht Lichtenvoorde in 1701 aan Frederik baron van Heyden, heer van Bruch. In 1763 werd Lichtenvoorde door koop eigendom van de toenmalige heer van Borculo, Georg Dettlof graaf van Fleming. (3) Bij akte van 27 december 1776 werd Lichtenvoorde tegelijk met Borculo en de havezate Marhulzen door Adam vorst Czartoryski en Isabella vorstin Czartoryska geboren rijksgravin van Fleming, verkocht aan de prins van Oranje Nassau, stadhouder Willem V. (4) De belening door de landschap, aan welke de heerlijkheid in 1693 was opgedragen, geschiedde op 14 januari 1777.(5) Tot de Franse inval in 1795 was de heerlijkheid Lichtenvoorde een persoonlijk bezit van het huis van Oranje Nassau. (6)
Bestuur van de heerlijkheid (7)
De heerlijkheid bestaat uit de stad en de kring, ook wel genoemd het schependom en de drie buurtschappen Zieuwent, Lievelde en Vragender. De stad is verdeeld in zes rotten met aan het hoofd een rotmeester. Bij een vacature van rotmeester worden door de richter, keurnoten en de overige rotmeesters een ‘bekwaam persoon uit de burgerij’ gekozen tot rotmeester. De rotmeesters zijn verantwoordelijk voor de brandblusmiddelen, het onderhoud van de bruggen en het school- en poorthuis. Tevens moeten zij om de drie jaar de rekening van de stadsrentmeester afhoren. In opdracht van de richter moeten de rotmeesters toezien op het onderhoud van de wegen. de begeving van de ambten in de heerlijkheid geschiedt door de heer van de heerlijkheid. Over de stad en heerlijkheid is een voogd aangesteld. Zijn inkomsten bestaan uit o.a. vrije bewoning van een huis in de stad en het genot van enkele percelen grond. Deze voogd laat zich bijstaan door een ondervoogd, tevens nachtwaker en schutter. Ook is er een armenjager of bedelvoogd actief. Wegens de geringe omvang van deze ambten zijn die van richter en landschrijver gecombineerd. De inkomsten van deze ambten bestaan uit het vrije gebruik van enkele percelen op de Hofesch en de Groote Hof aan de Dijk, alsmede 12 vimmen rogge- en 12 vimmen havergarven. Ook komt het derde deel van alle civiele breuken aan de richter toe. De twee keurnoten oefenen samen met de richter het bestuur van de heerlijkheid en het gericht uit. Ook is er over de heerlijkheid een ontvanger van de verponding aangesteld. De ontvanger is verplicht om jaarlijks aan de richter de verantwoording van zijn ontvangsten af te leggen. De inkomsten van de ontvanger bestaan uit een ‘maanpenninck’ van 5 procent. Tevens ontvangt hij een bedrag voor schrijfgereedschap én een tegemoetkoming van 4 procent van de goederen van de heer. De financiën van de stad worden bijgehouden door een stadsrentmeester, die daarvoor 2 zilveren ducatons ontvangt.
De Marken
Van de drie marken -Zieuwent, Lievelde en Vragender- is de heer van de heerlijkheid erfmarkenrichter. Hij wordt meestal vertegenwoordigd door de richter. De ingezetenen van de marken hebben hun rechten in de marken als: heiden en weiden, turf, plaggen en schadden steken. De burgers van de stad en de kring van Lichtenvoorde genieten deze rechten in alle drie marken, dus door de gehele heerlijkheid. Over deze drie marken worden door richter en keurnoten zogenaamde gildemannen aangesteld. Vier voor de buurtschap Zieuwent/Harreveld, vier voor Lievelde en twee voor Vragender. Hun taak bestaat o.a. uit het toezicht houden op het onderhoud van de wegen en het overbrengen van boodschappen, met name dagvaardingen.
Bestuur tussen 1795 en 1811 (8)
Dit tijdvak wordt gekenmerkt door een stroom van zich snel opvolgende grondwetten en staatsregelingen. Daar de wijzigingen vaak geen gevolg hadden voor de archieven, beperk ik mij tot de belangrijkste. De omwenteling van 1795 had geen gevolgen voor de indeling van het gewest. Ook bleven de heerlijkheden, althans geografisch, in de bestaande vorm gehandhaafd. Op grond van het beginsel van scheiding van rechterlijke en uitvoerende macht, werden in naam de rechtbanken en de gemeentebesturen gescheiden. In de praktijk werden de ingestelde gemeentebesturen tevens belast met de rechtspraak. De staatsregeling van 1799 voegde de heerlijkheid Lichtenvoorde samen met Bredevoort. Aan de rechterlijke organisatie werd echter niets veranderd, zodat de toestand verward genoemd kan worden. Het is dan ook verklaarbaar dat bij de staatsregeling van 1801 snel werd teruggegrepen naar oude instellingen. De staatsregeling van 1801 en de daarop volgende hebben gemeen dat ze de invloed van de bevolking op de samenstelling van het bestuur verminderden. Uiteindelijk bestonden er in het gehele kwartier van Zutphen officieel geen vertegenwoordigers van het volk meer. De invoering van de Franse bestuursorganisatie heeft tot gevolg gehad, dat de scheiding tussen de rechterlijke macht en administratief bestuur, die men sinds 1795 had willen bewerkstelligen, metterdaad in werking is getreden. Bij keizerlijk decreet werd de provincie ingedeeld in arrondissementen, cantons en mairieën. Aan het hoofd van een mairie stond een maire, bijgestaan door een klein aantal municipaalraden. Terwijl de arrondissementen en cantons hoofdzakelijk voor de uitvoering van wetten en besluiten van het centraal gezag van betekenis waren, behoorde de plaatselijke huishouding tot de taak van de maire en de municipalen. Met het verdwijnen van de Fransen verdween niet hun inrichting van het overheidsapparaat. De Franse bestuursorganisatie werd geheel overgenomen. Het is om die reden dat de grens van het zogenaamde ‘oud archief’ bij het jaar 1811 is gelegd.
Archieven (9)
De in deze inventaris beschreven stukken werden in 1959 door W. Zondervan reeds in een inventaris beschreven. Toen het beheer van de Lichtenvoordse archieven in 1980 werd overgedragen aan het Streekarchivariaat Oost Gelderland (later: Regio Achterhoek), werden door de toenmalige archivaris, de heer Wartena, aanvullingen bijgeschreven in de inventaris. Dit én het feit dat in de inventaris stukken daterend van ná 1811 waren opgenomen, waren redenen om een aangepaste inventaris te maken. De stukken verkeren in een goede materiële staat. Dit mede dankzij restauraties die werden uitgevoerd.
Noten:
(1) Martens van Sevenhoven, A.H., Lichtenvoorde in: Bijdragen en mededelingen van Gelre, deel XXXVIII, 1934, bl. 218, 219
(2) Oude Rechterlijk Archief Lichtenvoorde, inv. nr. 14. Gelders Archief
(3) Zondervan, W. Inleiding op de inventaris van het Oud Archief Lichtenvoorde, Arnhem, 1959
(4) Driessen, A.L., Bijdrage tot de geschiedenis van Lichtenvoorde in: Bijdragen en mededelingen van Gelre, deel LIII, 1953, bl. 289
(5) Register op de leenaktenboeken, Kwartier van Zutphen, Uitgave Gelre, 1917, bl. 444, 448
(6) In 1992 werden in de Nieuwe Kerk te Amsterdam wapenschilden van de bezittingen van het huis van Oranje, waaronder Lichtenvoorde, geplaatst.
(7) Gegevens ontleend aan het ‘Rapport van de raaden Van der Borch en Ardesch wegens derselver commissie in de nieuw aangekochte domeinen van Borculo en Lichtenvoorde.’ Transcriptie B. te Vaarwerk. Uitgave door Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo in voorbereiding (1993).
(8) Ontleend aan: Schets van de geschiedenis der burgerlijke gemeenten in Gelderland voor de invoering der gemeentewet van 1851, A.H. Martens van Sevenhoven, Bijdragen en mededelingen van Gelre, XXIV, 1921
(9) Daar de archivalia van de marke van Lichtenvoorde ook door Zondervan in dezelfde inventaris werden beschreven, delen deze de lotgevallen van de stukken van het oud archief.